Geen land, geen vrienden - Groene

De zwarte papa en zijn zoontjes gaan op weg voor een ijsje. Het jongste kind had in die winkel wel eens eerder voor een kwartje ijs gekocht. Maar dat was dan aan de achterkant, in de steeg, bij ‘het luik voor de negers’. Zijn zwarte papa gaat door de voor hem verboden voordeur.

De scène wordt verteld als in een western van Sergio Leone, met lange stiltes en veel zweetdruppels. En aan het eind komt de politie. ‘Stomme neger. Is dat je kind? Arm joch, met zo’n vader!’ Zo gaat het altijd, piekert het zoontje. ‘Robert Franklin Williams, meekomen! Jij denkt dat je boven de wet staat, toch?’ Het is 1958. Williams is voorvechter van burgerrechten. In zijn boek Negroes with Guns bepleit hij dat de zwarte burger zich bewapent tegen de Ku Klux Klan. Ik had vóór de prachtroman We hadden liefde, we hadden wapens van Christine Otten nog nooit van Williams gehoord. Urban Myth, de toneelgroep van Jörgen Tjon A Fong, kocht de theaterrechten voor er één letter van dat boek op papier stond. Het ijzersterke verhaal gaat over een lucide gek die beseft dat je nooit gelijk hebt voor je het hebt gekregen. En je krijgt het als zwarte gek in het gesegregeerde zuiden van de Verenigde Staten vooralsnog nooit.

Je zit als publiek midden in het sidderende centrum van dit verhaal voor je het in de gaten hebt. Zelfs het podium is gesegregeerd, met een doorschijnend gordijn dat pas scheurt als er liefde is: het wordt kapot gezongen door Manoushka Zeegelaar Breeveld (de minnares, de vrouw, de moeder, Mabel heet ze), die met een paar regels ‘gefluisterde’ Billy Holliday onze harten aan flarden zingt. Het ongelooflijke verhaal van Williams (Mandela Wee Wee speelt hem met een ontwapenende flair) wordt in feite verteld door haar ogen en die van zoon John, die knap schakelt tussen een strakke commentaartoon en een ingedaalde en beheerste ontroering – Gery Mendes zwiept je door het verhaal, ik heb met open mond naar die jongen zitten kijken.

Het team, met ook Ntjam Rosie, Janneke Remmers en Huub van der Lubbe, zorgt in de allereerste plaats voor een muzikale (muziek: Jeroen van Olffen) trip door deze ruige geschiedenis, aan de hand van Nina Simone (‘Ain’t got no country, ain’t got no friends’), en met blues, soul, rap en jazz. Alles gaat in de pressure cooker van verdriet en woede. Soms uitlopend op een ouderwets kwaaie vorm van agitprop, met borden en gescandeerde slogans en kruisen van de Klan, die met opzwepende ritmes tot gruzels worden getimmerd.

De voorpremière in het Bijlmerparktheater, op de avond van Inauguration Day, leek de gedroomde aspirine voor Trump-depressies – maar zo simpel gaan die dingen natuurlijk niet. De materie mag dan taai zijn, ze is ook simpel en snoeihard, vrolijk vaak, maar ook onverbiddelijk en wreed. Dat zingt Huub van der Lubbe in het slotlied, een verstilde apotheose waar mijn keel van dicht kneep. Prachtavond!

Deel deze recensie